Gevangen in Noord-Korea: Gebed uit kindertijd helpt door lijden heen

29-08-201761 x geraakt
Foto: Noord-Koreaans christen in Nederland
De Noord-Koreaanse Hannah Cho hoorde haar moeder vaak bidden: ‘Hananim, Hananim! Heere, Heere, help!’ “Het leven is moeilijk”,  vertelde zij aan haar dochter. “Als je moeilijkheden hebt, moet je bidden.”

Pas toen ze volwassen was, begreep Hannah wat haar moeder bedoelde. Haar leven was niet makkelijk: Twee van haar zes kinderen stierven jong, haar man verloor zijn baan en zij was gedwongen om spullen te verkopen op de zwarte markt.

“Ik droeg zware, bevroren maaltijden de berg op, om te verkopen”, vertelt ze. De omstandigheden waren zo zwaar dat Hannah een vinger en al haar teennagels verloor. Op een dag sprong ze van een trein voordat die helemaal stilstond. Hierbij raakten haar benen en ruggengraat onherstelbaar beschadigd.

Evangelie
Het werd al snel duidelijk dat Hannah en haar gezin niet konden overleven in Noord-Korea. Wanhopig besloten ze te vluchten naar China. Daar hoorden zij het Evangelie voor het eerst. “Een familielid van mijn man nam ons mee naar de kerk en daar hoorden we voor het eerst het Goede nieuws. We hadden het geloof gezien in het leven van mijn moeder, maar nu begrepen we het. Het was zo verhelderend, alsof het vuil in mijn ogen was weggewassen en ik eindelijk God kon zien. Nu kon ik Hem volgen, net zoals mijn moeder had gedaan.”

Helaas waren de moeilijkheden niet voorbij. “We werden ontdekt door de Chinese geheime dienst en gearresteerd”, vertelt Hannah. Het gezin werd van gevangenis naar gevangenis werd gestuurd voordat ze terug werden gestuurd naar Noord-Korea en daar in de cel belandden.

Baby gewurgd
De omstandigheden daar waren schokkend. Hannah herinnert zich hoe een medegevangene, een Koreaanse vrouw die zwanger was, opdracht kreeg om meteen na de bevalling haar baby te doden. Toen ze dat weigerde, richtte een bewaker zijn pistool op het hoofd van een andere vrouw en dwong haar de baby te wurgen, terwijl de andere gevangenen toekeken.

En het werd nog erger. “We werden van elkaar gescheiden”,  vertelt Hannah. “Mijn dochter en ik kwamen in de vrouwenvleugel en mijn man en zoon – net een tiener – in een cel met mannen. We werden ondervraagd. Ze sloegen ons zo wreed. Als er geen verhoren waren, moesten we knielen in onze cellen, van vijf uur ’s ochtends tot twaalf uur ’s middags. We mochten niet praten.”

Opgesloten in kooi
Zelfs terwijl het leven bijna uit hem werd geslagen, bleef Hannah’s man van Gods liefde getuigen aan de gevangenisbewakers. “Hij had hen verteld dat hij christen was geworden. Later zei hij dat hij geen keuze had. Nadat hij had gezien wat met de baby was gebeurd en de bewakers dreigden zijn familie te doden, moest hij de waarheid wel opbiechten. Na zijn bekentenis werden we alle vier opgesloten in een isolatiecel, een smalle kooi. We kregen geen voedsel en water en konden met geen mogelijkheid slapen.”

 Gevangenen in de isolatiecel staan bloot aan de ergste martelingen – maar toch werd Hannah’s man vuriger in zijn liefde voor God. Op een bepaald punt tijdens het martelen, schreeuwde hij: ‘Als geloven in God niet mag, wil ik liever sterven. Dood me. Het is mijn missie om te leven voor Gods wil.’
De bewakers trokken zijn kleren uit en sloegen hem zodat zijn vlees werd opengereten. “Als hij bewusteloos raakte, brachten ze hem weer bij, en begonnen opnieuw.”

Hannah was zelf ook dichtbij de dood. “Ik was uitgedroogd en werd geslagen totdat ik ook bewusteloos was. Toen ik bijkwam, werd ik naar een gewone cel gesleept, naar mijn dochter en andere vrouwelijke gevangenen waren. Dan sloegen ze me voor hun ogen. Alles wat mijn dochter deed, was geluidloos huilen. Dat deed ze dag en nacht.”

Loflied
Ondanks alles bleef de familie bidden om bevrijding. Op een dag riepen de bewakers Hannah en haar dochter naar het administratiekantoor. “We stonden voor het hoofd van de gevangenis, om ons vonnis te horen en we baden wanhopig om een wonder. We wilden niet lijden en sterven in een kamp voor politieke gevangenen.”

Zonder enige uitleg, verleende het hoofd de familie gratie en zei dat ze zouden worden vrijgelaten. “God beantwoordde ons gebed”, zegt Hannah. “Toen we die nacht uit de gevangenis liepen en we eindelijk vrij en alleen waren, zongen we zachtjes een loflied.”

Pijn
Nog steeds was het leven in Noord-Korea te gevaarlijk en Hannah en haar dochters waren gedwongen om opnieuw naar te vluchten naar China, naar de kerk waar ze al eerder geholpen waren. Hannah’s man zou zich later bij hen voegen, maar hij is nooit aangekomen.

“Er ging een maand voorbij. Geen woord van mijn man. Een tweede maand ging voorbij, een derde, een vierde. Ik wachtte drie jaar. Toen hoorde ik dat hij was gestorven, kort na ons vertrek. Hij is nooit over het lijden in de gevangenis heen gekomen. Hij stierf een pijnlijke dood. ”

Hoop
Hannah’s zoon, is niet in staat in zijn eentje te vluchten en woont bij een familielid. “Ik woon nu in Zuid-Korea en dien God hier”, vertelt Hannah. Mijn eerste en derde dochter zijn bij mij. Mijn tweede dochter woont bij haar Chinese echtgenoot. Ze loopt nog steeds het risico ontdekt en teruggestuurd te worden. Ik bid en hoop dat ik in Zuid-Korea verenigd zal worden met mijn dochter en zoon.”

In de donkerste dagen van haar leven, keert Hannah voortdurend terug tot de bekende woorden van haar kindertijd. “In Noord-Korea leerde mijn moeder mij maar een gebed. Maar ik bid het elke dag, voor mijn familie en voor mijn land: ‘Hanonim, Hanonim! Heere, Heere, help alstublieft!’”

Bron: Gospel Herald/Open Doors USA
Terug naar overzicht
61 keer geraakt